Gestolen goed gedijt niet, de zegen van Jakob
De aartsvader Jakob is vooral bekend door de zegen die hij steelt van zijn broer Ezau. Hij wordt gezegend met de zegen die voor Ezau bedoeld was. Jakob verkleed zich als zijn broer en de blinde Izaak gelooft dat Ezau voor hem staat en zegent hem. De argeloze bijbellezer zou kunnen denken dat dit Gods bedoeling was, want de moeder van de tweeling Jakob en Ezau had te horen gekregen voor de geboorte dat de meerdere de mindere zou dienen of dat de oudere de jongere zou dienen (beide vertalingen zijn mogelijk, waarbij de eerste de voorkeur heeft).
Er is iets opvallends aan de hand met de zegen die Izaäk zijn zoon Jakob meegeeft en die voor Ezau bedoeld was. Deze zegen past niet in de lijn van Abraham, Izaäk en Jakob. Deze aardsvaderlijke zegen spreekt over een groot volk dat zal wonen in het land Kanaän en een zegen voor de hele wereld. Vanaf de roeping van Abraham is dat het wenkende perspectief van het volk dat God gaat bouwen. Maar de zegen die Jakob afneemt van zijn broer gaat over rijkdom en macht. Was het wel de bedoeling van God dat deze zegen naar Jakob zou gaan? Heeft Izaäk het spel meegespeeld en wist hij dat hij Jakob voor zich had? Genoeg vragen in dit prachtige bijbelgedeelte. Dit is de zegen die wordt uitgesproken.
God geve je dauw uit de hemel
en vette, vruchtbare aarde,
een overvloed van koren en win.
Volken zullen je dienen,
naties zich voor je buigen.
Je zult heer zijn over je broers,
macht hebben over je moeders zonen.
Vervloekt wie jou vervloekt,
gezegend wie jou zegent.’
Veelzeggend is het dat Jakob op de vraag waarom hij zo snel terug is van de jacht tegen Izaäk zegt dat God ervoor zorgde dat hij snel iets kon schieten. Maar hij zegt daarbij: uw God hielp me bij de jacht. Jakob leeft zelf niet met die God.
Ezau komt thuis en ontdekt dat zijn zegen vergeven is. Voor Ezau blijft er niet veel meer over om te krijgen van God. Maar er zit een opvallende twist in zijn zegen:
‘Ver van de vette grond zul je wonen,
ver van de hemelse dauw.
Je zult leven van je zwaard
en dienstbaar zijn aan je broer.
Maar heb je je eenmaal losgerukt,
dan werp je zijn juk van je nek.’
In deze zegen zit al besloten dat het opnieuw omgekeerd kan worden. Op het moment dat de mindere de meerdere is geworden, zoals de spreuk bij moeder Rebecca was, draait ook de betekenis van de spreuk. De mindere is vanaf dat moment degene die eerst de meerdere was. Anders gezegd: Jakob die geboren werd als de mindere, wordt de meerdere door de zegen te stelen, maar misschien wordt hij ook wel weer de mindere.
Jakob wordt nog een keer gezegend door zijn vader. Dat gebeurt voor hij vlucht naar zijn oom Laban. Deze zegen lijkt veel meer op de zegen van Abraham:
God, de Ontzagwekkende, moge je zegenen, je vruchtbaar maken en je veel nakomelingen geven, zodat er een groot aantal volken uit je voortkomt. Moge hij jou en je nakomelingen de zegen van Abraham geven, zodat je het land waar je nu nog als vreemdeling woont en dat God aan Abraham heeft gegeven, in bezit krijgt.’
Met deze zegen, herhaald en bekrachtigd door God in de droom waarin hij God ziet, gaat Jakob op reis en wordt inderdaad zeer vruchtbaar. Hij keert na twintig jaar terug naar het beloofde land met zijn hele volk van vrouwen, kinderen en vee.
Er is nog een groot probleem voor Jakob als hij terugkeert: hij heeft nog te dealen met zijn broer die nog boos zou kunnen zijn. En misschien is er nog een andere, grotere kwestie voor Jakob: Hij moet zichzelf accepteren. Het stelen van de zegen en zijn vlucht kwamen voort uit zijn jaloezie om als zijn broer te willen zijn, zoals zijn naam het al aangaf: ik wil de ander pootjehaken, zodat ik er beter van word.
De zoektocht naar zichzelf mondt uit in het gevecht in de nacht. Jakob vecht met een man die verschijnt in het donker, die zich aan het einde laat zien als God zelf die bij machte is de mens te zegenen. Pas als je jezelf echt los kan laten en over kan geven aan Gods genade, word je jezelf. Pas als je echt kan ontvangen, kan je bij God komen.
Na dit gevecht wacht de confrontatie met Ezau. Maar dat blijkt helemaal geen spannende ontmoeting te zijn. Ezau is blij dat hij zijn broer weer ziet. Hij verbaast zich alleen over de vele cadeautjes die hij heeft gekregen. Wat moet hij ermee? Dan zegt Jakob met zijn gebaren en zijn woorden iets veelzeggends: hij buigt op de grond als teken dat hij de mindere is. En hij zegt:
Aanvaard toch mijn zegen, die u gebracht is, omdat God mij dit in Zijn genade geschonken heeft, en omdat ik alles heb. Hij drong zo aan dat hij het aanvaardde.
Jakob geeft de zegen die hij gestolen heeft terug aan Ezau en aanvaardt dat hij het met Gods zegen moet wagen en het aan hem moet overlaten. Daarom heet hij vanaf nu Israël en is hij de naamgever geworden van het volk dat God kiest.
september 2022