Uit het voorwoord van Laat maar waaien
Laat maar waaien
Al minstens vijfentwintig jaar ben ik ‘fan’ van de heilige Geest. Dat begon met een preek die ik ooit hoorde. Daarin werd gesteld dat de heilige Geest niet zozeer de aandacht op zichzelf vestigt. De voorganger had zoveel woorden nodig om dit uit te leggen, dat ik begon te vermoeden dat het niet klopte. In de jaren daarna ontdekte ik dat de traditionele kerk veel mogelijkheden liet liggen om de directe werking van God te ervaren. De Geest werkt nog net zo krachtig als in de tijd van het Nieuwe Testament. Natuurlijk ben ik op onderzoek uit gegaan bij pinksterkerken en aanverwante theologische stromingen. Wat een heerlijke aandacht voor het werk van de Geest vond ik daar. Maar ook merkte ik dat er vaak veel drammerigheid was in het spreken over de Geest. En dat past helemaal niet bij Gods Geest, die het best te typeren is als een tedere moeder of een hoffelijke gentleman, die respect heeft voor ieders eigen weg met God. Het viel me op dat zowel in de traditionele kerken als in de pinksterkerken opvallend vaak zo over de Geest wordt gesproken dat het precies past binnen de eigen ervaring. Terwijl de Geest juist onze blik wil verbreden.
Maar hoe meer ik al die verschillen zag, hoe meer ik onder de indruk was van het werk van Gods Geest. Zou het niet juist bij de Geest passen om met al die variaties iets te doen?
Lees hier recensies over dit boek.